
Zij ligt rustig, haar langzame ademhaling wiegt liefkozend haar broze lichaam zachtjes op en neer. Haar hoofd iets opzij, haar grijze haren zorgvuldig achterover gekamd, haar mond iets geopend. Ze slaapt en je zou kunnen denken dat ze niet meer bij bewustzijn is. Toch kan ik haar levendige aanwezigheid ervaren.
Terwijl het verzorgend personeel op de gang de dagelijkse zaken luidruchtig doorspreekt, demp ik de lichten wat en schik de verse rozen die door haar dochter zijn neergezet. Zachtjes zing ik voor haar, onhandig tokkelend met mijn nog van een breuk herstellende vinger, Gayatri mantra voor het Licht, Mrtyunjaya mantra voor de Overgang en Ave Maria voor Compassie.
Af en toe trekt zij haar wenkbrauwen hoog op of slaakt ze een zucht. Een gevoel van verdriet valt samen met een gevoel van verbondenheid. Zo zijn we een tijd bij elkaar, zingend, rustend, delend, levend. Ik voel hoe wij samenvallen en ervaar dat er geen twee zijn, maar één.
Met enige verbazing, hoor ik mezelf ineens vanuit een oude structuur een gebed prevelen: 'God, wilt u deze lieve vrouw tot u nemen, opdat er ook weer nieuw leven geboren mag worden'. De woorden waren nog niet over mijn lippen of ik hoorde: 'Wie stelt deze vraag? en Waar zal God haar mee naartoe moeten nemen? Als God er is, is zij dat dan niet zelf? Ben jij dat dan niet zelf?'.
De sluier trok in één keer op en er is een weten voorbij het weten dat zij en ik het leven zelf zijn, het Goddelijke principe, dat er geen komen is en geen gaan, dat zij niet alleen ín liefde is, maar dat zij Liefde ís. Alles valt ineen en uiteen in liefde: zij, ik, de kamer, de geuren, de mantra, de klanken, de vormen, de kleuren. Vibrerende levensenergie. Prana. Er is alleen maar Dat.
Het leven, een geschenk.