Terloops merk ik op dat in alle huizen mensen komen en gaan, net zoals in ons eigen huis. De huizen krijgen af en toe een etiket opgehangen van te koop, te huur, verkocht of verhuurd. Behangetjes wijzigen, meubels veranderen, muren worden geschilderd en tuinen telkens opnieuw bijgehouden of niet. Soms wordt er een muur gesloopt of zelfs alles. En toch is er iets aan zo’n huis dat onaangetast en onveranderlijk blijft. Kennelijk zeg ik dat laatste hardop, want mijn man reageert zachtjes: ‘ja, de ruimte’. Zijn stem klinkt alsof hij uit mijzelf komt. ‘Ja’, beaam ik, ‘de ruimte’.
Allebei in gedachten verzonken, rijden we door totdat mijn man met de opmerking komt dat de functionaliteit van een theekopje tenslotte ook niet afhangt van zijn vorm, maar van de ruimte die door de vorm ontstaat. (hoe komt hij toch altijd aan die metaforen?). Hier praten we een tijdje over en komen tot de conclusie dat we ons eigen lichaam ook als een huis kunnen beschouwen. We wonen er een tijdje in, kleuren ons leven in en dan op een moment laten we het lichaam weer achter en versmelten met het onveranderlijke. Soms kunnen de dingen in één keer zo simpel zijn.
Blij kijken we elkaar aan en ginnegappend doorbreek ik ons spirituele gefilosofeer:
‘dus als ik het nu goed begrijp, ben ik eigenlijk een theekopje?’
(BLOND!)